Arme Maria Sophia, voor wie 1870 een jaar van tragedie was geweest. Het kind dat ze met zoveel vreugde had verwelkomd op de kerstnacht van 1869, was binnen het jaar overleden en zes maanden  later had de intocht van Victor Emmanuel in Rome haar en haar man verdreven uit het Farnese-paleis van nu af aan behoorden zij tot wat koning Frans, de grote familie van ex-en noemde, dakloos en werkloos, onrustig en ontevreden. Wie kan het de trotse jonge koningin kwalijk nemen , dat zij het beste trachtte te maken van een hopeloze situatie en met haar ongewenste vrijheid pronkte tegenover een zuster, wier lasten zij graag zou hebben overgenomen. Deze keer schijnt het Marie Festetics ontbroken te hebben aan haar gebruikelijke inzicht en was zij blind voor de tragedie achter het bleke, trotse gezicht dat onmiskenbaar mooi was, dat moest ze toegeven, "hoewel de puntige neus en kin het op de een of andere wijze op een sater deden lijken.

In haar beschrijving van Elisabeths andere zusters vond de gravin, dat prinses Héléne van Thurn en Taxis er uit zag als een karikatuur van de keizerin, omdat ze erg dik was geworden en haar uiterlijk  verwaarloosde. Gravin Trani daarentegen had een prachtig figuur, maar het ontbrak haar aan Elisabeths charme. Er was een sterke familiegelijkenis tussen alle vijf zusters, die zij accentueerden door de kleren en het kapsel van de keizerin na te bootsen en zelfs haar hartstocht voor grote honden te delen. Van haar broers was Karl Theodor de intelligentste, terwijl de jongste, Emmanuel, die de bijnaam Mapperl had , buitengewoon knap van uiterlijk was, maar niet zoveel persoonlijkheid bezat. De broers en zusters waren allemaal even schuw, een erfelijke trek die alle Wittelsbach hadden.

Ondanks de komst van Marie Festetics was Ida nog steeds de begunstigde confidante, aan wie zowel Andrássy als de keizerin geheimen vertelden, die ze nooit tegen de kritische gravin hadden durven uiten. Er zal niet veel vriendschap hebben bestaan  tussen Ida en Marie en elk zal jaloers en achterdochtig tegen de ander zijn geweest. Hoe zacht en teruggetrokken Ida ook was, toch moet ze gewrokt hebben tegen de benoeming van een landgenote, wier hogere afkomst haar het recht gaf op de positie van hofdame. Maar het was juist omdat Ida geen officiële positie had aan het hof en zij anders dan Marie geen belangrijke familie had in Wenen of Boedapest, dat zij zo onmisbaar werd voor haar meesteres. Omdat haar appartementen direct in verbinding stonden met die van de keizerin, kon zij op alle uren van de nacht ontbonden worden, als Elisabeth leed aan slapeloosheid en voorgelezen wilden worden of in slaap gezongen met een Hongaars liedje. Het was Ida, die de keizerin in haar meest vertwijfelde buien zag, als zij zich aan haar vastklamde als een verdwaald kind, misschien alleen maar huilend omdat zij de eerst rimpel had ontdekt en vreesde dat zij oud werd.

 

In 1873 kwam Elisabeth in ieder geval weer terug in de hoofdstad om haar plichten uit te voeren, die ze zo veel jaren verwaarloosd had.